Gisteravond reed ik over de Knegselseweg toen ik een harde knal tegen de rechterkant van mijn auto hoorde. Ik had net het zonnescherm omlaag gedaan en dacht een dier aangereden te hebben. In de achteruitkijkspiegel zag ik niets bloederigs, stuiptrekkend op de weg liggen. Dus vertraagde ik en zocht een plek om veilig te kunnen parkeren. Bij een tractorpaadje aan de ingang van een weiland kon ik stoppen en hoorde ik een krassend en tikkend geluid bij mijn rechter portier.
In de linker zijspiegel was niets te zien. Ik stapte uit en liep om de voorkant van de auto heen. Wat ik uit mijn portier zag steken deed mijn mond open zakken: een speer had zich door het blik heen geboord. Het ding hing een beetje schuin naar beneden en toen ik het vastpakte zag ik dat de punt van vuursteen was gemaakt. Ik keek om me heen en zag niemand. Met beide handen om de stok trok ik het uit mijn deur. Het was een mooie rechte stok met een inkeping waar de vuurstenen punt met een lederen veter vastgemaakt zat. Vakwerk.
Coronaverveling neemt wel rare vormen aan dacht ik. En; hoe vertel ik dit aan mijn verzekeringsmannetje? Ik besloot terug te rijden naar de plek waar ik de knal ongeveer gehoord had en legde het wapen op de achterbank. De auto kon ik makkelijk keren. Er gebeurt weinig tussen Knegsel en Vessem. De laaghangende zon scheen in alle spiegels en wierp de schaduw van mijn gehavende wagen vooruit. Ik kon dertig kilometer per uur rijden zonder dat mijn motor aansloeg (hybryde Toyota Auris) en de berm links van mij afspeuren. Er lag geen sloot of bossage waar een vijftienjarige zich in kon verschansen of ongezien naar de varkensstallen achthonderd meter verderop kon rennen. Ik begon me onbehaaglijk te voelen, angstig.
Terwijl ik beurtelings voor me uit keek en de linker berm afspeurde werd ik een beetje licht mijn hoofd. Laag bloedsuiker? Kan niet. Ik had twee uurtjes geleden goed gegeten. Het leek er even op alsof de bosrand aan de horizon wazig werd, zoals op een zomerdag. Maar dat kon eigenlijk niet. Het was een frisse avond. Ik stopte de auto en keek nog eens goed. Nee hier was er geen thermiek of luchtspiegeling te zien. Ik deed het raampje open en zette de auto in zijn achteruit om te zien of dat wazige een paar meter terug nog te zien was. Verhip. Daar was het weer.
Ik parkeerde de auto, pakte de speer van de achterbank en liep naar de plaats waar de lucht vibreerde. Nu viel het me op dat de horizon iets feller verlicht was wanneer ik door de zinderende lucht keek. Als ik een beetje langs die plek heen keek was alles normaal aan de bosrand in de verte. Mijn buik begon zeer te doen van opwinding. Een kilometer verderop of zo, trok ergens een quad op.
Mijn sneakers werden een nat van het vochtige gras. Mijn auto stond met knipperlichten in de berm aan de andere kant van de landweg. Met kleine stapjes en de speer in beide handen geklemd schuifelde ik decimeter voor decimeter dichterbij totdat de speerpunt in de wervelende lucht prikte. Ik wachtte. Toen stak ik de punt nog iets dieper de ruimte in. En nog iets verder tot ik ergens tegenaan leek te stoten en ik het uiteinde van de stok niet meer kon zien. Nog iemand aan een andere kant leek deze speer vast te pakken!
Plotseling werd hij uit mijn handen gerukt en stond ik als een kromgebogen dwaas aan de kant van de weg tussen Vessem en Knegsel een denkbeeldig luchtgeweer vast te houden. Verderop verschenen twee mountainbikers met felle verlichting op hun sturen. Ik besefte hoe dom dit tafereel er uit moest zien en probeerde rechtop te gaan staan met een hand nonchalant in mijn jaszak. De fietsers remden af en keken me met ontblote tanden aan. Toen ze voorbij de wagen met alarmlichten waren, versnelden ze weer en knerpten met iedere aanzet van de pedalen hun banden fel op het asfalt. Ik keek naar de plek waar de speer verdwenen was en stak mijn arm nog even vooruit. Een koude rilling ging door me heen en ik besloot zo snel mogelijk weg te willen van deze plek. Ik ben snel mijn auto in gestapt en weggereden. De mountainbikers haalde ik nog in toen zij op een fietspad reden in de laatste bocht vóór Knegsel.
Eenmaal thuis en na de auto geparkeerd te hebben, inspecteerde ik direct mijn rechter portier. Er was niks te zien. Geen gat. Geen kras. Ik durfde het voorval tegen niemand te vertellen uit angst voor gek versleten te worden. En ik wil jou vragen het voor je te houden. Ik zeg het: er is meer tussen hemel en aarde.
Reacties
Een reactie posten